‘Wat fijn dat je er weer bent’. ‘Och, ben je er al weer’?
‘Oow, ik had je nog niet verwacht’.
En er volgt een omhelzing, knuffel of kus.
Als ik binnenkom, me voorstel aan enkele aanwezigen en een plek zoek, kijk en zie / hoor en luister en observeer ik wat er gebeurt. En bovenstaande is de begroeting van de mensen die een voor een binnen druppelen. De begroeting met een collega die al aanwezig is in de ruimte.
Ik ga met een team in gesprek over hún visie op een aanvraag van de teamleider voor professionele ondersteuning. Om aan te kunnen sluiten aan de groep waar ik over enkele weken enkele dagdelen mee aan de slag ga, vind ik het belangrijk om te weten ‘waar ik ze op moet halen’.
Wat vinden zij er zelf van? Wat doen ze goed, wat kan beter, wat is ieders aandeel, wat heeft ieder te ontwikkelen, is er weerstand, argwaan, wantrouwen. En noem maar op.
Iedereen komt aan het woord, doet zijn zegje, geeft zijn mening. De collega ‘die nog niet werd verwacht’ is stil en af en toe afwezig, zie ik.
Als ik haar vraag naar haar mening, ervaring, hoe deze vragen voor haar gelden geeft ze aan ‘dat ze er even uit is geweest vanwege het overlijden van haar man’. ‘Ik merk dat ik niet zoveel meekrijg en dat ik het erg veel vind nu, dus ik ben maar even stil’.
De zorgzame en zorgelijke reacties van haar collega’s op deze woorden (‘Dat begrijpen we toch, is het niet te vroeg voor je’?) maken haar verdrietig. ‘Ja maar ik wil zo graag. En als IK thuiszit moeten jullie harder werken, vaker terugkomen. En dat wil ik niet’.
Een groot verantwoordelijkheidsgevoel, loyaliteit, zorgen voor de ander (meer dan voor zelf), schuldgevoel. Het komt allemaal voorbij in dat wat ze zegt en niet zegt.
Aan het einde van de bijeenkomst vraag ik haar of ze nog even wil blijven zitten om te praten.
In het gesprek dat volgt blijkt haar man 8 weken geleden te zijn overleden, na een ziekbed van flink wat maanden. Ze vertelt over aardige, zorgzame mensen om haar heen maar ja, ‘ik zal het toch zelf moeten doen’.
Ik vertel haar dat dat klopt en vertel ook hoe ‘Ik zal het toch zélf moeten doen’ niet hetzelfde is als ‘Ik zal het toch alléén moeten doen’.
Ze vertelt over haar schuldgevoel naar de collega’s die ‘alles op moeten knappen zolang zij er niet is’ en hoe dit voor een schuldgevoel zorgt.
Ik vertel haar hoe ik hoor hoe groot haar verantwoordelijkheidsgevoel is en hoe ze het gewend is om voor anderen te zorgen en dat vast heel goed doet. En dat ze nu de uitdaging heeft om eerst voor zichzelf te zorgen en daarna pas voor de ander. En hoe lastig dat proces kan zijn.
Ook als er géén sprake is van verlies en gemis kan dat moeizaam zijn, laat staan in haar situatie.
Ze geeft aan dat er mensen zijn die haar helpen. En ik hoor hoe dichtbij die mensen voor haar zijn.
Ik vraag haar of ze al eens gedacht heeft om professionele hulp te vragen.
In het stuk ‘Ik moet het toch zelf doen’ kan er dan iemand meelopen in het proces. Om na verloop van tijd balans te vinden in ‘hoe het was’ en ‘hoe het is’. Een nieuwe balans en invulling.
Mogelijk kan ze de huisarts benaderen. Ik geef ook aan hoe menig werkgever bereid is om medewerkers te ondersteunen in dit proces en hierin bij wil dragen. Want ook de werkgever heeft belang bij een gezonde medewerker.
We beëindigen het gesprek en met nog een laatste snik in haar zakdoek staat ze op.
‘Dat doe jij toch ook’?, vraagt ze. ‘Ja’, zeg ik, ‘dat doe ik ook’. ‘Dat zag ik al op je site’.
Na de middag krijg ik een telefoontje van de leidinggevende;
‘Ik heb hier een medewerker die ik graag wil ondersteunen in haar proces na het overlijden van haar echtgenoot.
Dat doe jij toch ook? Zou jij….…….?’
Mooie mensen