Hij werd begraven, mijn lief en hun vader. In die tijdsgeest en cultuur was crematie geen optie. Ook omdat ik, in mijn verlies en verdriet, zo niét wist hoe ik dat aan twee kleine jongetjes, Rob (4) en Rik (2), uit zou moeten leggen. Begraven dus.
En daarna snel weer over tot de orde van de dag, mijn gevoelens niet of hééél gecontroleerd er te laten zijn. Met álles wat ik toen in me had de jongens hierin meenemend.
En hun reactie te mogen laten zijn; het bedplassen van de oudste, Rob (tot hij een jaar of 6-7 was) en het hele drukke aanwezig zijn van de jongste, Rik.
De jaren verstrijken en het verlies lijkt een plek te hebben gekregen in onze levens.
En eigenlijk weet ik ook dat ik hier nog iets te doen heb. Het is nog niet af.
Ik (we) heb(ben) verloren maar ik heb niet gerouwd. Niet genoeg. Het is nog niet rond. Er zit nog iets en ik heb geen idee wat.
Het onderwerp is al enkele malen de revue gepasseerd en na 20 jaren moeten we hier mee aan de slag;
‘Wat doen we met de grafrechten van pap, jongens? De rechten gaat verlopen en we moeten beslissen wat we willen. Gaan we deze verlengen? Laten we het graf ruimen’?
Verlengen? ‘We komen er bijna nooit meer, mam. We hebben er zo weinig mee. We hebben thuis onze herinneringen’.
Ruimen? ‘Nooit, never, mam’.
En dan begin de zoektocht naar ‘wat dan wel’.
Er blijkt nog een mogelijkheid te zijn; het lichaam op te graven en alsnog te laten cremeren. En na veel onderzoeken, vragen stellen en antwoorden krijgen, kiezen we daar voor.
Het is heel praktisch allemaal, contacten met de beheerder van de begraafplaats, de formulieren, de gravendienst, crematorium, én het maakt zoveel los; mijn lief en hun vader is er weer, maakt weer deel uit van onze gesprekken en van ons leven, en hij komt straks weer thuis.
We voeren gesprekken over hoe we wat willen.
Er komen vragen als; ‘Willen jullie erbij zijn als we gaan graven’. ‘Willen jullie erbij zijn als we de stoffelijke resten naar het crematorium brengen’?
We beantwoorden deze samen met ‘Nee’.
We besluiten om hem samen te gaan halen als de urn met as opgehaald mag worden.
De oudste geeft aan dat hij ‘weer zoveel met pap bezig is in zijn hoofd’ en ‘hoe prima dat is’. In alles voel ik hun betrokkenheid, hun bewuste proces dit keer, duidelijk zicht- en hoorbaar (en voelbaar).
Mijn gemis en verdriet komt weer boven, ik ben minder stabiel, tranen zitten op het randje van zichtbaar worden. En soms zijn ze er zo maar ineens.
Ik neem zijn familie en mijn familie mee in dit proces; vertel wat we hebben besloten, vraag hoe dit voor hen is, neem hen mee in de dingen die gebeuren.
Een boeketje bloemen op de dag van opgraven met een lief kaartje met de tekst
‘Ook wij zullen Piet nooit vergeten’ maakt veel bij me los.
Ook weer nu ik deze blog schrijf.
Daarna is het 6 weken wachten voor we de urn mogen ophalen.
Ik merk dat het weer een beetje naar de achtergrond raakt. Zo’n ‘lege’ periode; we kunnen even niets. Alleen afwachten.
En inmiddels ben ik al een eind in mijn opleiding over verlies, rouw en ritueel.
Waar ik leer dat er behalve de taal van het denken en de taal van het voelen, ook de taal van rituelen, beelden en symbolen is.
Waar woorden en emoties soms niet voldoende zijn, kan door symbolen een ruimte ontstaan naar verandering. En in ‘dat leren’ ga ik natúúrlijk ook mijn eigen proces weer aan. En natúúrlijk gebeurt er wat bij me.
Herinneringen komen boven. Waar woorden en gevoel te kort schieten kan ik in beelden, symbolen, rituelen mijn gemis voelen. Muziek, verhalen, een gebaar, een woord, een foto, een beeld, kleuren, tekeningen, en noem maar op.
Ik word me bewust dat ik het verlies dan wel een plek heb gegeven maar het gemis, en alles wat daarbij hoort, zó er niet kon laten zijn. Weggestopt. Ik kom, zoals het in mijn opleiding genoemd wordt, van de ‘probleem’- ruimte in de ‘veranderings’-ruimte.
We maken een afspraak met de medewerkers van het crematorium om de as op te halen.
En ook nu heel bewust de vragen; ‘wat wil ik, hoe wil ik het, hoe gaan we dit vorm geven’?
Muziek. Er komt muziek. Een AvéMaria dat ook bij ons huwelijk én zijn begrafenis ten gehore is gebracht (Kepelke van Genuuj). En een lied van Adele, Remedy, waarin troostvolle woorden klinken.
In een kleine ontvangstruimte in het crematorium worden we even alleen gelaten. Met de zonen, de schoondochter en de as-in-een-urn luisteren we met z’n vieren naar de muziek.
In alle stilte.
En dan daarna, samen. Alles samen. Zo anders dan toen dan 21 jaren geleden.
We gaan naar huis, met de urn op mijn schoot. We zijn samen, drinken koffie. Er zijn stiltes, tranen. We zoeken samen een mooi glasreliek uit waarin we de as willen laten verwerken. We zijn eensgezind in de keuze; het wordt een mooie levensboom. Voor alle drie hetzelfde reliek.
En gaan daarna samen uit eten. Zo mooi.
Natuurlijk komt dan ook de vraag: ‘Wat doen we met de urn-met-as’?.
We hebben immers nu elk onze reliek waarin as van mijn lief / pap is verwerkt.
Het antwoord is er al; bij een knotwilg. Op de plaats waar toendertijd (20 december 1985) onze trouwfoto’s zijn gemaakt. Mijn grote wens en de zonen vinden het prima.
Op kerstavond 2016 gaan we, in het laatste licht van die dag, naar deze plek. Samen zoeken we een mooie knotwilg.
We staan wat onwennig bij de boom en ik zie de oudste weglopen.
De jongste aanschouwt zijn weglopen, kijkt naar mij, pakt de urn en schudt alvast wat as bij de boom. Zo pakt hij zijn moment, mijn jongste.
Ik kijk nog een keer hoe de oudste inmiddels weer de weg terugloopt, ik neem de urn van de jongste over en schudt ook wat as bij de boom.
Inmiddels is de oudste weer terug; ‘Het is de 18e’, zegt ie.
Niet begrijpend kijk ik hem aan.
‘Hij heeft ze geteld, mam’, zegt de jongste.
‘Het is de 18e knotwilg in de rij’, zegt de oudste. ‘Ik heb ze geteld’.
En hij neemt de urn van me over en schudt wat as bij de boom.
Zo doet hij dat, mijn oudste. En zo doen zij dat samen, mijn zonen.
De schoondochter staat erbij en geeft alle ruimte om dit met z’n drieën te doen. ‘Het is van jullie’, zegt ze. ‘En ik ben er bij’.
En even zijn we samen stil. Bij de 18e knotwilg.
Hoe waardevol om dit nog een keer te mogen doen. Uit het harde werken te blijven en te gaan voelen; hoe pijnlijk het gemis en hoe waardevol dit proces. Voor mij; om het ‘rond’ te maken. Het voelt zóó goed nu.
En voor Rob en Rik; om iets wat toen veel te groot voor hen was op deze manier bewust en samen nog een keer te mogen ingaan. En hun vader zijn plek te geven in hun leven.
Toen mijn lief en hun vader net was gestorven vroeg de oudste (toen 4);
‘Als papa in de hemel is, kan ik er dan ook met de fiets naar toe’?
Ik vraag aan hen wat ze, als ze nu met de fiets naar de hemel zouden gaan,
aan hem zouden vragen of vertellen.
Dat was een stap te ver, te groot voor dat moment. Dat mag nog even rusten.
Na een stilte vraag ik aan mijn schoondochter; ‘Als jij, achterop de fiets van Rob, mee naar de hemel mocht, wat zou je hem dan vragen, vertellen’.
Ze zei; ‘Dat ik hem zo graag had leren kennen, had geweten wie hij was’.
Dat ontroert me enorm en raakt de jongens.
Met een knuffel verlaten we deze plek en gaan naar huis waar een kerstdiner op ons wacht.
Met Piet, want hij is thuis.
IK WEEF JOU
ik weef de tranen in mijn leven
ik weef de trots in alle dagen
ik weef de pijn in zachte strengen
ik weef jou, in alle lagen
wie je was, wie je zult blijven
hoe je kijkt en hoe je lacht
wat je gaf en wat ik leerde
weven zal ik, alles wat je bracht
ik weef het missen, en het dragen
ik weef de liefde die is gebleven
ik weef jou met zorg en aandacht
in alle draden van mijn leven
(Floortje Agema)